Uit het onderzoek bleek dat in de leeftijdsgroep van 50 jaar en ouder een lagere sociaaleconomische status significant geassocieerd was met een verhoogd risico op depressie; lage deelname aan sociale activiteiten en eenzaamheid spelen een bemiddelende rol in het causale verband tussen beide. De onderzoeksresultaten onthullen voor het eerst het werkingsmechanisme tussen psychosociale gedragsfactoren en sociaaleconomische status en het risico op depressie bij ouderen, en leveren belangrijk wetenschappelijk bewijs voor de ontwikkeling van uitgebreide interventies voor de geestelijke gezondheid bij ouderen, het elimineren van sociale determinanten van gezondheid en het versnellen van de realisatie van wereldwijde doelen voor gezond ouder worden.
Depressie is het belangrijkste psychische probleem dat bijdraagt aan de wereldwijde ziektelast en de belangrijkste doodsoorzaak onder psychische problemen. Het Comprehensive Action Plan for Mental Health 2013-2030, aangenomen door de WHO in 2013, benadrukt belangrijke stappen om passende interventies te bieden aan mensen met psychische stoornissen, waaronder depressieve mensen. Depressie komt veel voor bij ouderen, maar wordt grotendeels niet gediagnosticeerd en behandeld. Studies hebben aangetoond dat depressie op oudere leeftijd sterk geassocieerd is met cognitieve achteruitgang en het risico op hart- en vaatziekten. Sociaaleconomische status, sociale activiteit en eenzaamheid zijn onafhankelijk geassocieerd met de ontwikkeling van depressie, maar hun gecombineerde effecten en specifieke mechanismen zijn onduidelijk. In de context van wereldwijde vergrijzing is er een dringende behoefte om de sociale gezondheidsdeterminanten van depressie op oudere leeftijd en hun mechanismen te verduidelijken.
Deze studie is een op de bevolking gebaseerde, cross-country cohortstudie met behulp van gegevens uit vijf nationaal representatieve enquêtes onder ouderen in 24 landen (uitgevoerd van 15 februari 2008 tot 27 februari 2019), waaronder de Health and Retirement Study, een nationale Health and Retirement Study. HRS, de English Longitudinal Study of Ageing, ELSA, de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe, de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe, de China Health and Retirement Longitudinal Study, de China Health and Retirement Longitudinal Study, CHARLS en de Mexican Health and Ageing Study (MHAS). De studie omvatte deelnemers van 50 jaar en ouder bij aanvang van het onderzoek die informatie rapporteerden over hun sociaaleconomische status, sociale activiteiten en gevoelens van eenzaamheid, en die ten minste twee keer werden geïnterviewd; deelnemers die bij aanvang depressieve symptomen hadden, degenen bij wie gegevens over depressieve symptomen en covariaten ontbraken, en degenen die ontbraken, werden uitgesloten. Op basis van het gezinsinkomen, opleidingsniveau en de werkstatus werd de onderliggende categorieanalysemethode gebruikt om de sociaaleconomische status te definiëren als hoog of laag. Depressie werd beoordeeld met behulp van de Mexican Health and Ageing Study (CES-D) of EURO-D. De associatie tussen sociaaleconomische status en depressie werd geschat met behulp van het Cox-proportioneel hazardmodel, en de gepoolde resultaten van vijf enquêtes werden verkregen met behulp van een random effects-model. Deze studie analyseerde verder de gezamenlijke en interactieve effecten van sociaaleconomische status, sociale activiteiten en eenzaamheid op depressie, en onderzocht de mediërende effecten van sociale activiteiten en eenzaamheid op sociaaleconomische status en depressie met behulp van causale mediërende analyse.
Na een mediane follow-up van 5 jaar ontwikkelden 20.237 deelnemers een depressie, met een incidentie van 7,2 (95%-betrouwbaarheidsinterval 4,4-10,0) per 100 persoonsjaren. Na correctie voor diverse verstorende factoren bleek uit de analyse dat deelnemers met een lagere sociaaleconomische status een hoger risico op depressie hadden dan deelnemers met een hogere sociaaleconomische status (gepoolde HR = 1,34; 95%-BI: 1,23-1,44). Van de associaties tussen sociaaleconomische status en depressie werd slechts 6,12% (1,14-28,45) en 5,54% (0,71-27,62) gemedieerd door respectievelijk sociale activiteiten en eenzaamheid.
Alleen de interactie tussen sociaaleconomische status en eenzaamheid bleek een significant effect te hebben op depressie (gepoolde HR = 0,84; 0,79-0,90). Vergeleken met deelnemers met een hoge sociaaleconomische status die sociaal actief en niet eenzaam waren, hadden deelnemers met een lage sociaaleconomische status die sociaal inactief en eenzaam waren een hoger risico op depressie (geaggregeerde HR = 2,45; 2,08-2,82).
Sociale passiviteit en eenzaamheid spelen slechts gedeeltelijk een rol in de associatie tussen sociaaleconomische status en depressie. Dit suggereert dat naast interventies gericht op sociaal isolement en eenzaamheid, ook andere effectieve maatregelen nodig zijn om het risico op depressie bij ouderen te verminderen. Bovendien benadrukken de gecombineerde effecten van sociaaleconomische status, sociale activiteit en eenzaamheid de voordelen van gelijktijdige, geïntegreerde interventies om de wereldwijde last van depressie te verminderen.
Plaatsingstijd: 07-09-2024





